Denker des Multiculturele Vaderlands

Zonder god is er geen eer en geen moraliteit. De ongelovige Nederlanders zijn daardoor moreel in verval (dinsiz, imansiz ve kitapsiz). Een stelling die wij allen vast een keer gehoord hebben van één van onze ouderen. In deze column zal ik deze stelling filosofisch bevragen.
Turks.nl Redactie

Nietzsche: “Gott ist tot”

De serie columns die alhier zullen volgen zijn ingeblazen vanuit een stichtelijk oogmerk om duidelijk te maken aan het Turks-Nederlands publiek dat filosofie alledaagse (multiculturele) menselijke thema’s aansnijdt, waarbij kritisch denken en het ideaal van een integer leven vooropstaan. De filosofie verwonderd zich over, en overpeinst kritisch, alle aspecten van het menselijke leven. Iedereen van ons heeft daardoor kennis van filosofische onderwerpen. De filosoof diept deze kennis slechts verder uit. Hij trekt zich terug en problematiseert met enige distantie heersende en overgeleverde opvattingen op een grondige, historisch bewuste en kritische wijze om dichter bij de waarheid te komen. Daarbij raakt hij soms gevoelige snaren. Bij mij heeft zich nochtans de gedachte genesteld dat onze Turks-Nederlandse gemeenschap zich weinig heeft gelaafd aan de bronnen van de filosofie en de Verlichting. De hoop is dat deze reeks korte columns een aanzet biedt voor dezen of genen om kritisch bij zichzelf te rade te gaan wat zij zelf denken, en waarom. Laten we gelijk met de filosofische deur in huis vallen. De vermaarde Duitse filosoof Nietzsche schreef:

“Waar God heen is?’… Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben wij dit gedaan? Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de horizon uit te vegen?…Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding? – ook goden raken in ontbinding! God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood!”

Nietzsche beschrijft in deze passage een cruciale ontwikkeling binnen de Europese cultuur. Hij zag in de 19e eeuw al duidelijk de contouren van iets dat voor de meeste mensen kortgeleden pas waarneembaar is geworden: de Europese mens gelooft niet meer in god. God is uit de horizon van de Westerse mens verdwenen. Ook wij, de Turkse Nederlanders, leven in dit onttoverd Avondland (Europa). Dergelijke cultuurverschijnselen zullen zich onvermijdelijk ook op ons leven (gaan) weerspiegelen. Maar tegelijkertijd leven wij buiten dit verschijnsel. De horizon die wij vanuit onze Turkse gemeenschap meekrijgen is immers nog steeds religieus ‘betoverd’. Wij leven in essentie ‘betoverd’ in een ‘onttoverd’ land. In een spanningsveld dat zich ook in de huidige Turkse politiek manifesteert – en dat we via de schotel elke dag aanschouwen – tussen het religieus traditionalisme en het modern seculier denken.

Gulden Regel

De vraag die ik wil stellen is wat dit betekent voor onze moraal (gedachten over goed en kwaad en over eer en eerbaarheid) en onze wijze van het multicultureel samenleven in Europa? Is met het wegvegen van god uit de Europese horizon, de moraal in Europese landen eveneens weggevaagd? Klopt deze gedachte? ​Vrij recent sprak ik met een Marokkaanse jongen. Naar zijn inzicht kon geen moraal bestaan zonder god. “Wiens wil en woord zou dan nog kunnen bepalen wat goed en kwaad is?”, was zijn vraag. Zonder god zou alles geoorloofd zijn. Zonder god zouden er geen regels zijn en is er geen enkele vorm van autoriteit. Ik kon hem niet overtuigen dat ook ik – in een zeer ver verleden – door zulke gedachtes overweldigd was. Op zichzelf is dit niet vreemd voor iemand die sinds zijn vroege jeugd is opgevoed met de overtuiging dat de wil van de almachtige en alwetende god de oorsprong van alle moraliteit is. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat deze gedachte bij velen van ons nog steeds zit ingebakken.

Zijn de vooronderstellingen van deze gedachte en stelling dat god noodzakelijk is voor moraliteit wel juist? Is er zonder de goddelijke wetgever geen menselijke moraal? Vallen we zonder god daadwerkelijk in een moreel zwart gat?

Zoals zo vaak bij filosofische vraagstukken, kunnen wij onze blik wenden tot Plato (Platon in het Turks). Plato schrijft in zijn dialogen over zijn leermeester Socrates (Socrates in het Turks). Zijn leermeester stelt in één van die dialogen aan Euthyphro (Euthyphron in het Turks) de vraag of het goede (vrome), goed is omdat god het goedkeurt, of dat god het goedkeurt omdat het op zichzelf al goed is. De vraag anders geformuleerd, kunnen wij goed en kwaad met onze menselijke ervaring en intelligentie uit de aard der (menselijke) dingen destilleren, of hebben we een goddelijke wil nodig die aangeeft wat geboden en verboden is?

Laten wij ter beantwoording en verduidelijking te rade gaan bij elkaar, hoe wij – bijvoorbeeld – weten dat het doden van een (onschuldige) ander een kwade handeling is? Is het doden van mijn buurman slecht, omdat god heeft gezegd dat dit slecht is (de tien geboden)? Of is het slecht omdat ik met mijn intelligentie in samenhang met mijn ervaring inzie dat het wegnemen van iemands leven een groot kwaad is? Stel dat het laatste juist is? Wat zou dan de fundamentele grondslag zijn van dit morele inzicht?

Het antwoord is hetgeen men de ‘Gulden Regel’ heeft genoemd:

‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook de ander niet’.

In dit principe ligt een ervaring van (h)erkenning van de ander als mijzelve, en mijzelve als de ander, besloten. Oftewel, ik herken in mijzelf de waarde van mijn leven. Mijn leven is voor mij een groot en weldadig goed. Een ander heeft niet het recht om dit goed van mij aan te tasten. Dit levert in redelijkheid middels de Gulden regel het inzicht op dat de ander – die in essentie op mij lijkt – ook in redelijkheid zijn leven als een weldadig goed ziet voor hemzelf. Dit inzicht verbiedt mij als redelijk wezen om het leven van de ander te schaden.

Wees vooral een mens

De Gulden regel en de (h)erkenning van de ander bepalen dus kennelijk de contouren van onze fundamentele morele principes. Hiermee hebben we denk ik de kern van de menselijke moraal te pakken. Laten we deze even vasthouden. Wat impliceert deze ontdekking? Naar mijn inzicht blijkt hieruit dat het domein van de menselijke moraal autonoom is (op zichzelf staat). Evenzo als dit geldt voor andere kennisvormen zoals de logica, de wiskunde en de natuurkunde die op zichzelf staan. Dit wil zeggen dat we de moraal kunnen ontdekken en begrijpen via onze menselijke intelligentie, ervaring en door ijverig en oprecht onderzoek te doen. Dit geldt immers ook voor het begrijpen van de stelling van Pythagoras (Pisagor in het Turks) in de wiskunde, of de aard van de zwaartekracht in de natuurkunde, zoals Einstein heeft aangetoond. Het zijn de filosofen uit het oude Griekenland geweest die door kritisch te denken deze autonome dimensie van de moraal voor het eerst hebben ontdekt voor ons. Een ontdekking die door Islamitische filosofen en religieuze ordes als de Al-muʿtazilah in de Gouden Eeuw van de Islam is overgenomen, maar vervolgens werd verstikt door de orthodoxie. Wij dienen echter in te zien dat met vallen en opstaan, kritisch denken, intelligentie en sympathie het universum van goed en kwaad verder te ontdekken valt voor iedereen die zijn intelligentie gebruikt. Dit betekent dat de principes van goed en kwaad uit de aard van de mens en de menselijke dingen af te leiden zijn. Dat voortschrijdend inzicht mogelijk is binnen de moraal. Dit inzicht is overigens het hart van wat men ‘het humanisme’ heeft genoemd.

Ik hoop dat deze reeks aan inzichten de morele beelden in onze betoverde Nederlands-Turkse geesten nieuwe gestalten zal geven. Om het goede en het kwade te kennen – in een multiculturele samenleving – hebben we geen gemeenschappelijke god of religie nodig (hetgeen uiteraard niet betekent dat god niet bestaat!). Slechts onze menselijke intelligentie, sympathie en ervaring is voldoende. Een atheïst of agnost kan eervol en moreel zijn, terwijl een religieus persoon niet per definitie rechtschapen hoeft te zijn. Het karakter van het individu bepaalt immers hoe hij gewaardeerd dient te worden. Iets dat sommige wijze voorouders van ons al wisten:

“Dili, dini, rengi ne olursa olsun iyiler iyidir.”

Hacı Bektaş-i Veli

Sapere aude!